Het humanisme is geen nieuw geloof. Al zolang als mensen geloven in goden, zijn er mensen die vroegen of de god wel echt was. Vaak waren dit mensen die belangrijk waren in de maatschappij. Filosofen, geleerden en zelfs geestelijken. Omdat lange tijd de mensen niet wilden horen dat hún god niet echt zou zijn, was het erg gevaarlijk daar vragen over te stellen. Veel van de eerste humanisten zijn ter dood gebracht omdat zij deze vragen stelden. | |
In de Griekse oudheid waren bekende filosofen zoals
Socrates en Plato belangrijke boodschappers van het idee dat de goden niet alle
dingen op aarde regelden. Bij de Romeinen was het Cicero, die voor het eerst sprak over humanitas, het mens-zijn. In de Middeleeuwen was in Europa het Christelijk geloof overal bekend, en maar weinigen vroegen zich af of er iets anders kon zijn. Dit zou pas aan het eind van de Middeleeuwen veranderen, met de ontdekking van Amerika, de komst van de boekdrukkunst en de opkomst van het protestantisme. |
In die tijd vertelde de Nederlander Erasmus veel over
tolerantie tussen mensen. Hij schreef er een boek over, waar veel gelovigen erg
van schrokken. Er stonden veel beschuldigingen in over geestelijken die het
geloof zouden misbruiken.
Aan het eind van de negentiende eeuw werd het humanisme
steeds meer een echt idee tussen de mensen. Er werden verenigingen opgericht,
kranten over geschreven en ook in de politiek veranderde er veel. Denk maar aan
het feminisme. De boeken van bijvoorbeeld Multatuli worden gezien als
humanistische verhalen.
De Wereldoorlogen in de twintigste eeuw hebben een hoop
veranderd. Ook voor het geloof. Sommigen gingen sterker geloven, anderen wilden
juist niet meer geloven, omdat ze dachten dat een god zo veel leed niet aan de
mensen kon geven. Om toch steun te vinden, kwamen meer en meer mensen bij elkaar
in verenigingen of stichtingen. Enkele voorbeelden zijn de vrijdenkersbeweging,
humanitas en het humanistich verbond.